maandag 16 mei 2011

Delen van de kamer

Mijn dromen spelen zich vaak af in de kamer
waarin ik leefde toen ik puber werd.
(Het was een oude, smalle kamer met een wasbak.
Een kantelraam keek uit over de tuinen.)

Na verloop van tijd begin ik te beseffen
dat niet alle spullen daar van mij zijn.
Een groep gehaakte beren zonder ogen.
Een trofee die ik niet heb gewonnen.

Ik vermoed dat ik veel ouder ben.
Dan komt mijn moeder rustig binnen
en zegt iets dat ik niet versta.
Mijn oude katten leven niet.

(Vanaf de zolder kon je door twee kleine kieren
delen van de kamer zien.
Dan leek het altijd of op elk moment
iemand zich daar kon bevinden.)

vrijdag 13 mei 2011

Zes jaar lang op een spoor

Er was een tijd dat ik bijzonder veel gedichten schreef.
Ik was dan ook de hele dag verliefd.
Vooral een zeker iemand moest het telkens weer ontzien.
Toch heeft poëzie me in die tijd maar weinig opgeleverd.
Liefde niet en ook geen geld.
Geluk moest ik in dikke boeken lezen
of de tegels tellen op de stoep.

Wel heb ik toen veel geleerd.
Bijvoorbeeld dat je niet te lang moet blijven hangen.
Dat je de dingen op een rijtje zetten moet i.p.v. ze zien vliegen.
Dat oefening een kunst baart die je even later
af zult zweren en weer overnieuw.

Tegenwoordig ben ik niet verliefd maar heb de liefde leren kennen.
Met poëzie zo'n vijfentwintig euro en een kwartje roem verdiend.
Voor geluk mag ik mijn ogen sluiten en me shit herinneren.

dinsdag 10 mei 2011

Recensie 'Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem'

De nieuwe bundel van Martijn Benders moet nog verschijnen, maar heet alvast Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem. Ik mocht het boek alvast inzien, maar dan moest ik wel een recensie schrijven. Nooit eerder gedaan, maar bij deze.

Een ongewone titel, net als Karavanserai, zijn debuut uit 2008. Benders is natuurlijk ook geen alledaagse dichter, maar deze tweede bundel verschilt nogal van de eerste. Toch wil ik niet veel gaan vergelijken. Wel valt al gauw op dat Willem moderner, directer, grappiger en losser is. Dat zou kunnen betekenen dat het succes van Karavanserai overtroffen gaat worden – en dan heb ik het alleen nog maar over de verkoop. Moderner en meer direct aansprekend zeg ik dus, en dat blijkt al uit de namen van min of meer bekende mensen, gedichten gebaseerd op popsongs (of vertalingen daarvan), en een aantal werkjes dat mij flink aan flarf doet denken. Benders heeft mij eens verteld dat hij flarf onzin vindt omdat hij dat allemaal zelf wel kan verzinnen – dat geloof ik dan maar.

Vertrouwd zijn de Bendersiaanse vergelijkingen en definities, waarbij ik soms onder mijn kin krab, maar die even origineel als gewaagd blijven. Groteske verschijnselen worden miezerige mensjes die je in het passeren aan je jas trekken, gevoelens zijn te verklaren aan de hand van waar ze, als je heel goed kijkt, op lijken. Altijd iets anders dan je zou verwachten – je moet ook wel echt kunnen kijken. En er wordt heel wat afgekeken in de bundel. Heel veel ogen ook, oog in oog kijken, wie het eerst knippert. En dan praat Benders met donkere stem terwijl het LICHT – afwisselend schemering, tl-buizen, dwaallichtjes etc. etc. – overal zonder morren haar werk doet.

Heel veel licht, dus. En ook veel liefde. De geliefde (‘liefje’, ‘schatje’) wordt uiteraard flink bekeken en vergeleken, haar OGEN (die tref je hier ook veel) zijn zus-en-zo, en dan het licht en op een gegeven moment ga je nog denken goddomme man, die Benders raakt heus weleens ontroerd.

En wacht, ik zou het bijna vergeten: een fiks aantal mensen krijgt op hun donder, wat dacht je dan?